De dichter Mabelus
En ’s avonds in verwrongen stand
bepeinst Mabelus het heden;
De wijze neus, de bleke hand,
de ogen zwevend naar het verleden.
Laat mij maar steunen op één knie,
ik heb de schouders van een ander;
Laat mij maar zwijgen want ik zie,
geen mens beseft hoe ik verander.
En zo groeit aan het avonduur,
de flessen gaan, de gedichten komen;
En zo laait op het letterenvuur –
Ach, laat mij toch, laat mij toch dromen…
Pieter Waterdrinker